Obesitas (verwante en min of meer synonieme termen zijn overgewicht, zwaarlijvigheid, vetzucht, corpulentie, dikheid, en adipositas) is een conditie van het lichaam waarbij de natuurlijke energiereserve van een mens of zoogdier, die in vet wordt opgeslagen, gebruikelijke niveaus ver overschrijdt tot aan het punt waarbij de gezondheid in het geding komt.
Bij mensen is de meest gebruikte maat voor zwaarlijvigheid de Body Mass Index (BMI): het lichaamsgewicht in kilogram, gedeeld door de lichaamslengte in meters in het kwadraat. Bij de BMI wordt er voor het lichaamsgewicht geen onderscheid gemaakt tussen spier- en vetweefsel (zie verderop).
Een persoon met een BMI van meer dan 25 kg/m2 wordt beschouwd als te zwaar (overgewicht); een BMI van meer dan 30 kg/m2 wordt beschouwd als zwaarlijvig (obesitas). Een verdere drempel van 40 kg/m2 wordt geïdentificeerd als een dringend morbiditeitsrisico (morbide obesitas). Van morbide obesitas is reeds sprake bij een BMI van meer dan 35 kg/m2, indien er zich samenhangende problemen voordoen: gewrichts-, hart- of longklachten, suikerziekte, hoge bloeddruk. De term superobesitas wordt gebruikt bij een BMI van boven de 50. De Wereldgezondheidsorganisatie beschouwt een BMI tussen 18,5 kg/m2 en 25 kg/m2 als ideaal voor een gezond individu (hoewel verscheidene bronnen een persoon met een BMI van minder dan 20 als te licht beschouwen). De BMI werd geïntroduceerd in de 19e eeuw door de Belgische statisticus Adolphe Quételet, en wordt daarom in Nederland en België ook vaak Queteletindex (QI) genoemd. De scheidingspunten tussen de categorieën worden nu en dan opnieuw gedefinieerd, en kunnen van land tot land verschillen.
De BMI is geen volledige diagnose, in zoverre dat deze niet de vetdistributie binnen het lichaam in overweging neemt, en de relatieve vet- spier- en botbijdragen aan het totale lichaamsgewicht negeert. Een krachtige atleet kan door zijn BMI als te zwaar worden gerangschikt (toe te schrijven aan een zwaar spierstelsel), terwijl ten onrechte een "normale" BMI kan worden gediagnosticeerd in het geval van een bejaarde persoon met zeer lage vetvrije massa. Een BMI-score alleen is ontoereikend als diagnose, omdat de BMI niet in staat is om vet van vetvrije massa te onderscheiden en ook geen rekening houdt met gevaarlijk buikvet. Een meetlint om de buikomtrek te meten geeft in dergelijke gevallen een betere indicatie.
In de meeste gevallen van overgewicht die voor de gezondheid schadelijk zijn, kunnen zowel de arts als de patiënt al "op het oog" zien dat een persoon lijdt aan zwaarlijvigheid. In deze gevallen verstrekken de BMI-drempels eenvoudige criteria die alle patiënten kunnen begrijpen. Artsen kunnen ook eenvoudige metingen gebruiken als de tailleomtrek of de huidplooimeting, waarbij op zekere plaatsen van de huid precies wordt gemeten wat de dikte van de onderhuidse vetlaag is.
